[um_loggedout] Log in met uw gebruikersnaam en wachtwoord.
Als u lid bent en nog geen inloggegevens hebt, neem dan contact op met webmaster@puli.de.
naar de registratie in het ledengebied. [/um_loggedout]
[um_loggedin]
De Landtag van Noordrijn-Westfalen heeft op 18 december 2002 de volgende wet aangenomen: Hondenwet van de deelstaat Noordrijn-Westfalen (LHundG NRW)Tabel met inhoud § 1 Doel van de wet § 2 Algemene verplichtingen § 3 Gevaarlijke honden § 4 Toestemming § 5 Taken § 6 Expertise § 7 Betrouwbaarheid § 8 Verplichtingen tot kennisgeving en rapportage § 9 Fokkerij, kruising en handelsverbod, onvruchtbaarheid § 10 Honden van bepaalde rassen § 11 Grote honden § 12 Bevoegdheid tot het geven van bevelen § 13 Bevoegde autoriteiten § 14 Erkenning van besluiten en certificaten van andere landen § 15 Toepasselijkheid van de wet op de regelgevende instanties en de gemeentelijke verordeningen § 16 Regelgeving § 17 Uitzonderingen op het toepassingsgebied § 18 Beperking van de grondrechten § 19 Strafbepaling § 20 Administratieve overtredingen § § 21 Overgangsbepalingen § 22 Herziening van de gevolgen van de wet § 23 Inwerkingtreding, verstrijken§ 1 Doel van de wetHet doel van deze wet is het afwenden van de gevaren die voortvloeien uit honden en de onjuiste omgang met honden door mensen en het uit voorzorg tegengaan van mogelijke gevaren.top.§ 2 Algemene verplichtingen (1) Honden moeten zodanig worden gehouden, geleid en gecontroleerd dat zij geen gevaar voor het leven of de gezondheid van mens of dier vormen. (2) Honden moeten aan een lijn worden gehouden die geschikt is om gevaar te voorkomen.
(3) Het is verboden honden te fokken, te kruisen of te trainen met als doel de agressiviteit te vergroten. Dit geldt niet voor houders van een vergunning overeenkomstig § 34a van de Gewerbeordnung (wet op de handel en industrie) in het kader van een vergunninghoudende bewakingshandel. (1) Gevaarlijke honden in de zin van deze wet zijn honden waarvan de gevaarlijkheid wordt verondersteld overeenkomstig lid 2 of in individuele gevallen is vastgesteld overeenkomstig lid 3. (2) Gevaarlijke honden zijn honden van de rassen Pittbull Terrier, American Staffordshire Terrier, Staffordshire Bull Terrier en Bull Terrier en hun kruisingen met elkaar en met andere honden. Kruisingen volgens zin 1 zijn honden waarbij het fenotype van een van de daar genoemde rassen duidelijk naar voren komt. In geval van twijfel moet de houder bewijzen dat er geen sprake is van een kruising overeenkomstig zin 1. (3) In individuele gevallen zijn gevaarlijke honden
(1) Iedereen die een gevaarlijke hond houdt of wil houden, heeft toestemming nodig van de bevoegde autoriteit. Toestemming wordt alleen verleend als de persoon die de aanvraag indient
(2) De toestemming om een gevaarlijke hond te houden in de zin van § 3 lid. 2 of van § 3 lid. 3 nee. 1 en 2 worden alleen toegekend indien een bijzonder particulier belang is aangetoond of indien er een openbaar belang is bij de voortzetting van de exploitatie. Er kan sprake zijn van een bijzonder particulier belang als het houden van de gevaarlijke hond onontbeerlijk is voor de bewaking van een eigendom van de eigenaar dat in gevaar is. (3) Voor zover dit nodig is voor het onderzoek van de vereiste overeenkomstig lid 1, nr. 4, moet de persoon die de aanvraag indient, de werknemers van de bevoegde autoriteit of de officiële dierenarts toegang verlenen tot de gepacificeerde goederen waarin de gevaarlijke hond wordt of moet worden gehouden, en de nodige vaststellingen tolereren. (4) De vergunning kan voor een beperkte periode en onder voorwaarden en vereisten worden verleend; zij kan worden ingetrokken. Ook kunnen achteraf voorwaarden worden opgenomen, gewijzigd of aangevuld. (5) De vergunning is geldig op het gehele nationale grondgebied. In geval van wijziging van de verblijfplaats (hoofdverblijf van de houder) is de autoriteit die verantwoordelijk is voor de nieuwe verblijfplaats bevoegd om de vergunning in te trekken of in te trekken en maatregelen te nemen overeenkomstig lid 4, tweede zin. (6) Bij het leiden van gevaarlijke honden buiten het gepacificeerde terrein moet de persoon die de hond leidt de vergunning of een kopie daarvan bij zich dragen en deze op verzoek overhandigen aan het dienstpersoneel dat bevoegd is om de hond te controleren. (7) De fraudebestendige identificatie van de hond overeenkomstig lid 1, nummer 6, wordt uitgevoerd door middel van een elektronisch leesbaar merkteken (microchip) waarop een niet-sprekend nummer is opgeslagen. De bevoegde autoriteit kan het opgeslagen nummer gebruiken bij de uitoefening van haar taken uit hoofde van deze wet om de eigenaar van de hond te identificeren. De bevoegde autoriteit geeft het opgeslagen nummer door aan de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de centrale registratie van geregistreerde honden in het kader van deze wet. (1) Binnen een gepacificeerd eigendom moeten gevaarlijke honden zodanig worden gehouden dat zij dit niet tegen de wil van de eigenaar kunnen verlaten. (2) Buiten een gepacificeerd bezit, alsmede in gangen, liften, trappenhuizen en op toegangswegen van meergezinswoningen moeten gevaarlijke honden aan de lijn worden geleid die geschikt zijn voor het voorkomen van gevaren. Dit geldt niet binnen speciaal aangewezen hondenuitloopgebieden. Gevaarlijke honden moeten worden gemuilkorfd om bijten te voorkomen of moeten worden uitgerust met een inrichting met een gelijkwaardig effect. Zin 3 geldt niet voor honden tot het einde van de zesde levensmaand. (3) De bevoegde autoriteit kan voor gevaarlijke honden in de zin van § 3 para. 2 op verzoek een ontheffing van de verplichting krachtens lid 2, eerste zin, en derde zin, verlenen indien de houder aantoont dat er geen reden is om te vrezen voor een gevaar voor de openbare veiligheid. Voor de toepassing van § 11 para. 6 en § 2 alinea. 2, kan geen vrijstelling van de leiband worden verleend. Het bewijs moet worden geleverd door middel van een gedragstest die wordt uitgevoerd door een autoriteit die verantwoordelijk is voor de handhaving van de wet op het dierenwelzijn. § 4 alinea. 4, 5 en 6 zijn dienovereenkomstig van toepassing. (4) De eigenaar moet de gevaarlijke hond veilig aan de lijn kunnen houden en leiden. Een andere begeleider mag een gevaarlijke hond alleen buiten de gepacificeerde eigenschap leiden als hij of zij voldoet aan de eisen volgens § 4 lid. 1 zin 2 nr. 2, heeft de leeftijd van achttien jaar bereikt en is in staat om de gevaarlijke hond veilig te houden en te leiden. De eigenaar of een begeleider mag een gevaarlijke hond niet buiten het gepacificeerde terrein achterlaten aan een persoon die niet aan de eisen van zin 2 voldoet. Het gelijktijdig leiden van meerdere gevaarlijke honden door één persoon is ontoelaatbaar. (5) De eigenaar van een gevaarlijke hond dient een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten en in stand te houden voor lichamelijk letsel en materiële schade veroorzaakt door de hond met een minimumbedrag van vijfhonderdduizend euro voor lichamelijk letsel en tweehonderdvijftigduizend euro voor andere schade. (6) De levering of verkoop van een gevaarlijke hond mag alleen plaatsvinden aan personen die in het bezit zijn van een vergunning overeenkomstig § 4. Zin 1 is niet van toepassing op de overgave door een dierenasiel in het kader van een tijdelijk opvangcontract met het oog op het in gang zetten van de plaatsing van een gevaarlijke hond, indien dit vooraf aan de bevoegde autoriteit is gemeld en de pleeggezelschapsrelatie niet langer dan zes maanden duurt. § 12 alinea. 1 is dienovereenkomstig van toepassing. (1) De vereiste deskundigheid (§ 4 alinea. 1 Zin 2 Nee. 2) wordt bezeten door iedereen die de kennis en vaardigheden heeft om een gevaarlijke hond zo te houden en te behandelen dat hij geen gevaar oplevert voor het leven of de gezondheid van mens of dier. 2. Het bewijs van vakbekwaamheid wordt geleverd door middel van een door de officiële dierenarts afgegeven getuigschrift van vakbekwaamheid. 3. De volgende personen worden geacht bevoegd te zijn overeenkomstig lid 1
(1) De vereiste betrouwbaarheid (§ 4 alinea. 1 Zin 2 Nee. 2) normaal gesproken niet in het bezit zijn van personen die, met name vanwege
(2) Bovendien beschikken personen in de regel niet over de vereiste betrouwbaarheid die met name
(3) Als bewijs van betrouwbaarheid dient de eigenaar van een gevaarlijke hond een certificaat van goed gedrag voor te leggen aan een autoriteit overeenkomstig § 30 lid. 5 van de Federale Centrale Registerwet. Dit heeft geen invloed op de bevoegdheid van de bevoegde instantie om de bevoegde registerinstantie uit hoofde van de wet op het federale centrale register te verzoeken een verklaring van goed gedrag af te geven, ook van documenttype R. In de in lid 2, nr. 3 en nr. 4 bedoelde gevallen kan van de houder worden verlangd dat hij een medische verklaring van een officiële of gespecialiseerde arts overlegt. § 8 (1) De eigenaar stelt de bevoegde autoriteit in kennis van het houden, verkrijgen, verwijderen en afstaan van de eigendom van een gevaarlijke hond, alsmede van de verplaatsing binnen de plaats van houden en het vertrek naar een andere plaats van houden, en van het verlies en het overlijden van de hond. In geval van een verandering van bedrijfsterrein geldt de meldingsplicht ook voor de voor het nieuwe bedrijfsterrein verantwoordelijke autoriteit. In geval van wijziging van de persoon van de houder worden de naam en het adres van de nieuwe houder meegedeeld. (2) Eenieder die een gevaarlijke hond vervreemdt of overdraagt, moet de persoon die de hond aanschaft ervan in kennis stellen dat het om een dergelijke hond gaat. (3) In geval van een verandering van bedrijfsterrein stelt de voorheen bevoegde autoriteit de nu bevoegde autoriteit in kennis van de bevindingen overeenkomstig § 3, lid 3, onder a). 3 en het verlenen van vergunningen en vrijstellingen. (4) Het kantoor van de gemeente dat verantwoordelijk is voor de inning van de hondenbelasting kan de bevoegde autoriteit overeenkomstig § 13 de namen en adressen van de eigenaren van de honden die nodig zijn voor de handhaving van deze wet doorgeven. § 9 Fokkerij, kruising en handel met gevaarlijke honden in de zin van § 3 para. 3 zijn verboden. De eigenaar van een gevaarlijke hond in de zin van § 3 zorgt ervoor dat de hond niet met andere honden wordt gedekt. De bevoegde autoriteit kan de ontzegging van de bevoegdheid voor een gevaarlijke hond als bedoeld in § 3 gelasten indien zin 1 of zin 2 wordt overtreden. § 10 (1) Voor de omgang met honden van de rassen Alano, American Bulldog, Bullmastiff, Mastiff, Mastino Espanol, Mastino Napoletano, Fila Brasileiro, Dogo Argentino, Rottweiler en Tosa Inu en hun kruisingen onderling en met andere honden is § 4, met uitzondering van lid 2 en de §§ 5 tot en met 8, van overeenkomstige toepassing, tenzij in lid 2 en 3 anders is bepaald. (2) In afwijking van § 5 lid. 3 zin 3, de gedragstest kan ook worden uitgevoerd door een erkende deskundige of een erkende instantie van deskundigen. (3) In afwijking van § 6 lid. 2. Het getuigschrift van vakbekwaamheid kan ook worden afgegeven door een erkende deskundige of een erkende organisatie van deskundigen. (1) Het houden van een hond die, wanneer hij volgroeid is, een schofthoogte van ten minste 40 cm of een gewicht van ten minste 20 kg (grote hond) bereikt, moet door de eigenaar aan de bevoegde autoriteit worden gemeld. (2) Grote honden mogen alleen worden gehouden als de eigenaar over de nodige deskundigheid en betrouwbaarheid beschikt, de hond heeft gemerkt met een valsheid in geschrifte en een aansprakelijkheidsverzekering voor de hond heeft afgesloten en dit aan de bevoegde autoriteit kan aantonen. De manier waarop de (3) Het bewijs van deskundigheid kan ook worden geleverd door middel van een certificaat van deskundigheid dat is afgegeven door een erkende deskundige, een erkende instantie van deskundigen of door dierenartsen die zijn aangewezen door de kamers van dierenartsen. (4) Personen die meer dan drie jaar voor de inwerkingtreding van deze wet grote honden hebben gehouden, worden ook geacht bevoegd te zijn om honden te houden, op voorwaarde dat zich geen incidenten hebben voorgedaan die door de dierenbeschermings- of regelgevende instanties zijn geregistreerd en dat zij de bevoegde autoriteit hiervan schriftelijk op de hoogte hebben gesteld. (5) De bevoegde autoriteit kan de aanvraag voor een certificaat van goed gedrag gelasten als bewijs van betrouwbaarheid indien er aanwijzingen zijn die aanleiding geven tot twijfels over de betrouwbaarheid van de houder. (6) Grote honden moeten aan de leiband worden gehouden buiten een tevreden perceel in het kader van de bebouwde kom op openbare wegen, paden en pleinen. § 5 alinea. 2 zin 2 is van overeenkomstige toepassing. (1) De bevoegde autoriteit kan de nodige bevelen uitvaardigen om een in een individueel geval bestaand gevaar voor de openbare veiligheid af te wenden, in het bijzonder schendingen van bepalingen van deze wet. (2) Het houden van een gevaarlijke hond of een hond in de zin van § 10 para. 1 is verboden indien er sprake is van een ernstige inbreuk of van herhaalde overtredingen van de bepalingen van deze wet of van op grond van deze wet uitgevaardigde besluiten, indien niet aan de eisen voor een vergunning is voldaan, indien een vereiste vergunning niet binnen een door de autoriteiten gestelde termijn is aangevraagd of indien een vergunning is geweigerd. Het houden van een grote hond in de zin van § 11 para. 1 kan worden verboden in geval van een ernstige overtreding of van herhaalde overtredingen van de bepalingen van deze wet of van op grond van deze wet uitgevaardigde besluiten, indien de voorwaarden voor het houden van de dieren overeenkomstig § 11 Para. 2 niet zijn vervuld of de voorwaarden voor het houden van de dieren niet binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn aan de bevoegde autoriteit zijn aangetoond. Het verbod kan gepaard gaan met een verbod op het in de toekomst houden van gevaarlijke honden, van honden in de zin van § 10 para. 1 en § 11 alinea. 1 kan worden aangesloten. In geval van een verbod kan worden bevolen dat de hond bij de eigenaar in beslag wordt genomen en aan een geschikte persoon of instantie wordt overhandigd. (3) Met toestemming van de officiële dierenarts kan de euthanasie van een hond die in beslag is genomen om aanwezig gevaar voor het leven of de gezondheid af te wenden, worden bevolen indien hij in geval van herstel in de zin van § 45 Para. 1 van de Politiewet, de redenen die de inbeslagname rechtvaardigen, blijven bestaan of zouden zich opnieuw voordoen, of als het herstel ervan om andere redenen niet mogelijk is. Bevoegde instanties in de zin van deze wet zijn de plaatselijke openbare ordehandhavers in het district waar de hond wordt gehouden (plaats van verblijf). De gemeenten voeren de hun op grond van deze wet opgedragen taken uit als verplichte taken die volgens de instructies moeten worden uitgevoerd. § 14 Vergunningen, vrijstellingen en getuigschriften van vakbekwaamheid die door de bevoegde autoriteiten van andere landen zijn afgegeven, worden door de bevoegde autoriteit erkend indien zij in wezen voldoen aan de eisen die in deze wet en op basis van deze wet zijn vastgesteld. § 15 (1) Tenzij in deze wet of in krachtens deze wet uitgevaardigde regelgevende verordeningen anders is bepaald, zijn de bepalingen van de wet betreffende de regelgevende instanties van toepassing. (2) Regelingen in reguleringsverordeningen van lokale reguleringsinstanties met betrekking tot honden blijven onverlet of kunnen daarin nieuw worden opgenomen, op voorwaarde dat dergelijke regelingen niet in strijd zijn met deze wet of met de verordeningen die krachtens deze wet worden vastgesteld. 1. Het ministerie van veterinaire zaken vaardigt de nodige regelgevende verordeningen uit voor de tenuitvoerlegging van deze wet. Bij verordening kunnen bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot
§ 26 para. 3 van de Wet op de regelgevende instanties is van overeenkomstige toepassing. 2. Het ministerie van veterinaire zaken is bevoegd om bij verordening de in afdeling 3, punt 2, bedoelde maatregelen vast te stellen. 2 en § 10 alinea. 1, andere rassen waarvan het houden, de opvoeding en het toezicht speciale eisen stellen om gevaar voor mens en dier te voorkomen. Lid 1, derde zin, is van overeenkomstige toepassing. § 17 Deze wet is van toepassing met uitzondering van § 2 lid. 1 niet voor diensthonden van autoriteiten, honden van de reddingsdienst of de rampenbestrijding en blindengeleidehonden. De bij wet gestelde eisen ten aanzien van de leiband zijn niet van toepassing op gehandicapte hulphonden, herdershonden en bruikbare jachthonden in het kader van het beoogde gebruik. § 18 Het volgende kan bij of krachtens deze wet worden beperkt
(1) Een vrijheidsstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete wordt opgelegd aan eenieder die
(2) De beslissing kan de inbeslagname van de hond waarop het strafbare feit betrekking heeft, bevelen. § Artikel 74 bis van het wetboek van strafrecht is van toepassing. § 20 1. Het is een bestuursrechtelijk vergrijp wanneer iemand opzettelijk of uit onachtzaamheid handelt in strijd met
(2) Het is ook een misdrijf voor een persoon die opzettelijk of uit onachtzaamheid in strijd handelt of geen gevolg geeft aan een uitvoerbaar bevel om een persoon onvruchtbaar te maken overeenkomstig de derde volzin van artikel 9 of een bevel overeenkomstig artikel 12. (3) Administratieve overtredingen overeenkomstig de leden 1 en 2 kunnen worden bestraft met een boete van maximaal 100.000 euro. (4) Honden waarop een administratieve overtreding overeenkomstig lid 1 of lid 2 betrekking heeft, kunnen onder voorbehoud van het bepaalde in § 27, lid 2, worden toegelaten. 2 Nr. 2 van de Wet op de administratieve overtredingen kan in beslag worden genomen. (5) Administratief gezag in de zin van § 36 lid. 1. De bevoegde autoriteit in de zin van artikel 13 van de Wet op de administratieve overtredingen is de bevoegde autoriteit. (1) Een doeltreffende vergunning die door de regelgevende instantie overeenkomstig § 4, lid 1, is afgegeven. 1 van de staatshondenverordening (LHV NRW) van 30 juni 2000 (GV.NRW. blz. 518 b) wordt beschouwd als een vergunning overeenkomstig § 4, lid. 1 voortgezet. (2) Een effectief regelgevend besluit overeenkomstig § 6, lid. 4 LZV NRW voor vrijstelling van de muilkorfeis wordt beschouwd als een vrijstelling in overeenstemming met § 5 Para. 3 zin 1 gaat verder. § 5 alinea. 3 zin 2 blijft onaangetast. (3) Een aanmelding overeenkomstig § 1 lid. 2 LZV NRW wordt beschouwd als een kennisgeving overeenkomstig § 11 lid. 1 voortgezet. In het kader van de handhaving van het LHV NRW moet het bewijs van de identificatie, deskundigheid en betrouwbaarheid van de hond, alsmede van het bestaan van een aansprakelijkheidsverzekering voor de hond, door de bevoegde autoriteiten bij de handhaving van deze wet worden erkend. (4) § 4 alinea. 2 van deze wet is niet van toepassing op personen die ten tijde van de inwerkingtreding van deze wet een gevaarlijke hond houden in de zin van § 3, tenzij de bepaling van § 4 lid. 3 van de LZV NRW toegepast. § 22 De effecten van deze wet zullen na een ervaringsperiode van vijf jaar door de rijksoverheid met deelname van de centrale gemeentelijke verenigingen en andere deskundigen worden geëvalueerd. De regering van de deelstaat stelt vervolgens de bevoegde commissie van het parlement van de deelstaat op de hoogte van het resultaat van de herziening. § 23 (1) Deze wet treedt in werking op de dag na de afkondiging ervan. Tegelijkertijd houdt de staatshondenverordening (LHV NRW) van 30 juni 2000 (GV. NRW. blz. 518 b) op van kracht te zijn. (2) In afwijking van lid 1 treedt § 4 zes maanden na de in de eerste zin van lid 1 genoemde datum in werking voor honden van de rassen Alano en American Bulldog en kruisingen daarvan met elkaar en met honden van andere rassen of gemengde rassen. |
[/um_loggedin]